PROLOOG
Grote druppels spatten op de stenen badkamervloer. Eerst een en toen nog een en nog een. Ze zag ze opspatten en op dat moment vlamde de pijn als een heet mes door haar buik.
Ze sloeg dubbel, haar adem werd oppervlakkig en raspend. De vloer tussen haar voeten werd rood. Ze probeerde zich nog ergens aan vast te grijpen, maar had niet de kracht, die vloeide tussen haar benen uit haar. Terwijl de pijn met golven over haar heen sloeg, kwam ook het besef messcherp naar boven: ook dit kind had ze verloren.
Gerald werd langzaam wakker met het besef dat er iets was. Hij tastte om zich heen, maar de plek naast hem was leeg. Haar hoofdkussen was nog warm. Toen hoorde hij gekreun vanuit de badkamer en een klap. In een keer was hij alert. Hij liep naar de deur, maar wist al wat hij aan zou treffen.
Hij kon niets voor haar doen, behalve haar warm houden. Terwijl hij een ambulance belde, gingen zijn gedachten hun eigen weg. Alle handelingen gingen automatisch. Het dekbed dat hij over haar heen had gegooid werd al rood. Kwamen ze nu nog niet? Kijkend naar zijn vrouw die hun kind verloor op de badkamervloer, half bij bewustzijn en tussendoor gillend van de pijn. Tussen de weeën door zakte ze weg. Haastig sloeg hij het dekbed weg. De foetus lag tussen haar benen, al herkenbaar als een kind, maar het had nooit een kans gehad. Met ongeveer 18 weken was het niet levensvatbaar. Hij pakte het op en legde het op een dubbelgevouwen badlaken en bedekte het met een deel van de handdoek. Alsof hij het wilde beschermen tegen deze koude wereld. Het was een jongetje, zag hij. Arm jochie.
Toen streelde hij Celia’s haar. ‘Stil maar lieverd, het komt in orde.’ Natuurlijk kwam het niet in orde, dat wist hij best, maar wat kon hij tegen haar zeggen? Haar droom spatte weer op een gruwelijke manier uit elkaar. Het was genoeg, nam hij zich voor. Beneden hoorde hij de ambulance broeders en hij riep: Hierboven ligt ze, kom snel!
---------------------------------------------------------
Hij had bij haar bed gezeten terwijl ze nog sliep. De operatie was goed verlopen, maar ze had veel bloed verloren. Dat eerste was een geruststelling, voor zover je daar in deze situatie van kon spreken. Hij bekeek haar mooie gezicht dat bleek was en zag dat ze blauwe wallen onder haar ogen had. Roerloos lag ze erbij. Voorlopig zou ze niet wakker worden. Misschien kon hij even wat koffie gaan halen en wat eten. Het was een hele lange nacht geweest.
Na een tijdje liep hij terug. Voorzichtig duwde hij de deur van de kamer open met de bloemen in zijn armen. Zijn vrouw was wakker en keek naar buiten. Haar gezicht was totaal leeg. Geen verdriet, geen woede, helemaal niets. Het kneep samen in zijn borst. Voorzichtig liep hij om het bed heen om haar aan te kijken.
Hij boog zich over haar heen en kuste haar wang die koel aanvoelde. Nog steeds gaf ze geen blijk van emotie. Hij pakte haar hand vast en kneep erin. ‘Ach, meisje van me’, zei hij. Hij voelde zelf de hete tranen tussen zijn oogleden prikken. Machteloos was hij. Er was totaal geen manier om haar verdriet, dat er ergens onzichtbaar was, te lenigen. ‘Luister je Celia? Kun je al praten?’ Langzaam draaide ze haar hoofd en keek hem recht aan. Nog steeds volkomen emotieloos. Het deed hem meer dan smartelijke en heftige huilpartijen. Dit was eng. Hier wist hij geen raad mee. ‘Ik vind het ook heel erg’, zei hij, ‘het was een jongetje’ en een snik ontsnapte aan zijn keel. Hij kneep nog harder in haar hand en slikte heftig. Hij kon niet hier en nu aan zijn verdriet toegeven. Celia keek hem nog steeds met droge en emotieloze ogen aan. Hij liet zijn hoofd op het bed zakken om die blik niet meer te hoeven zien.
Twee maanden later leek alles weer normaal. Celia was hersteld. Lichamelijk tenminste, maar ze was anders. Stiller, trager en met een soort onverschilligheid die hem geweld aandeed. Soms wilde hij haar door elkaar rammelen en tegen haar schreeuwen: huil nou toch eens om de zoon die we niet hebben gehad, huil om de twee meisjes die ook niet levend ter wereld waren gekomen en de 3 andere keren hadden ze niet kunnen zien wat het geslacht van hun kind zou zijn geweest, maar ook die 3 kinderen werden gemist.
Hij wist zeker dat ze eerder wel gehuild had om de dode meisjestweeling en om de 3 andere miskramen, maar nu.. Ze deed wat ze moest doen als huisvrouw, ze praatte, ontving gasten, deed haar vrijwilligerswerk, maar ze was er niet bij. Ze moesten praten, dat moest en ze moesten verder met hun leven.
De gynaecoloog had de resultaten van de tests met hen besproken. Het jongetje was onderzocht en bleek niet levensvatbaar te zijn geweest als gevolg van een erfelijke aandoening. Van hen beiden was een chromosomen onderzoek gedaan. De waarheid was simpel en wreed: samen zouden ze nooit een levensvatbaar kind kunnen krijgen. Gewoon domme pech.
Noch hij, noch zij had ergens last van, maar elk kind van hen beiden had 75 % kans op de aandoening. Met 5 miskramen was het genoeg geweest. Dit wilde hij niet meer en daar in de spreekkamer nam hij een besluit.
Noch hij, noch zij had ergens last van, maar elk kind van hen beiden had 75 % kans op de aandoening. Met 5 miskramen was het genoeg geweest. Dit wilde hij niet meer en daar in de spreekkamer nam hij een besluit.
Meneer en mevrouw Bouvier, het spijt me vreselijk dat ik dit moest vertellen. Ik heb u beiden al zoveel jaren begeleid. Gaat u beiden eerst naar huis en probeert u het verlies te nemen, hoe moeilijk het ook lijkt. En als u wilt praten, kan ik u een
uitstekende collega aan bevelen. Hij is heel goed en heeft vaker gewerkt met echtparen in situaties als die van u beiden. En misschien later kunt u terugkomen. U bent nog jong en er zijn nog een aantal andere mogelijkheden. Maar dit is voor later als u beiden over het verdriet heen zijn.
Ook de gynaecoloog was gestuit op de muur van onverschilligheid bij Celia. De verwijsbrief voor de psychiater stopte hij in een envelop en gaf hij aan Gerald. Terwijl Celia al op de gang stond, hield hij Gerald nog even bij de mouw tegen met de woorden: ‘Ik raad u dringend aan verdere hulp te zoeken voor uw vrouw, psychiatrische hulp’.